Actueel

12 december 2016

Monumentenwachter Jan Olthof legt 25 jaar inspectie-ervaring vast

Jan Olthof is 25 jaar in dienst bij Monumentenwacht Groningen. Hij staat niet alleen bekend als kundige en ervaren inspecteur, maar ook als iemand die gemakkelijk wat op papier zet. Daarom kreeg hij het verzoek zelf iets te schrijven naar aanleiding van zijn dienstjubileum. “Ik wil dat wel doen”, gaf Jan aan, “maar het worden geen memoires of een autobiografie. Het zal over technische zaken gaan.” Onderstaand Jans uiteenzetting over veelvoorkomende technische problemen, hun oplossingen en manieren om problemen te voorkomen.

“In 1989 ben ik bij Monumentenwacht komen werken, eerst als uitzendkracht. Vooral in die beginperiode heb ik veel geleerd en bijgeleerd, maar ook veel afgeleerd. Bij het inspecteren van gebouwen ga je observeren, inventariseren, concluderen en adviseren. In het begin werden in hoofdzaak de gebreken aan een gebouw benoemd. In de loop der jaren is het hersteladvies een belangrijker item geworden.

Fouten terugzien
Als monumentenwachter blijf je een gebouw regelmatig inspecteren. Daardoor ga je het beter begrijpen. Je krijgt ook een steeds beter beeld van de oorzaken van gebreken. Wij zien ons eigen werk en dat van anderen elk jaar of elke twee jaar terug. Een timmerman of loodgieter die iets maakt of herstelt, komt zijn eigen fouten vaak niet weer tegen. Wanneer een gebrek tevoorschijn komt, heeft hij alweer een andere werkgever, of de eigenaar heeft gekozen voor een ander bedrijf. Voor timmer- en loodgieterswerk is de cyclus vrij groot. Bij schilderwerk ligt dat anders. Daarvoor geldt een cyclus van ongeveer zes jaar. Als een schilder slecht werk aflevert, komt dat binnen enkele jaren al aan het licht.

Hout verbinden met hout
Ook als kozijnen niet goed gemaakt zijn, wordt dat vaak na enkele jaren zichtbaar. Kozijnen rotten bijna altijd in bij de verbinding van de stijlen met de onderdorpels. In de jaren tachtig van de vorige eeuw dachten we dit probleem te kunnen tackelen door geen pen-en-gat-verbinding meer toe te passen; daarbij steekt de houten lip (pen) van de stijl in een uitsparing (gat) van de dorpel. In plaats daarvan werden de onderdorpels ‘koud’ onder de kozijnstijlen gespijkerd. Maar wat schetste onze verbazing? De hoeken rotten net zo snel in. De oorzaak bleek het metaal van de spijkers. Bij wisseling van temperatuur ontstaat hierop condens. Dit probleem komen we niet alleen tegen bij kozijnen, maar ook bij verbindingen van hekwerken en balustrades.

De conclusie is dat hout en metaal slecht samengaan. Daarbij maakt het weinig uit of het metaal bestaat uit ijzer, messing of roestvast staal (rvs). Er treedt bij temperatuurswisseling hoe dan ook condensvorming op. Bij een houten verbinding heb je dat niet. Leg maar eens een metalen eetlepel en een houten pollepel een nacht in de diepvries. De pollepel kun je er de volgende ochtend zo uit halen. De eetlepel plakt aan je handen. Als je twee houten onderdelen wilt verbinden, kun je dat beter met een toognagel doen dan met een spijker. Een toognagel is een pin van taai (eiken)hout, die door voorgeboorde gaten in de stijl en de dorpel wordt geslagen en beide delen naar elkaar toe trekt. In oude ramen die op deze manier zijn geconstrueerd, doen zich veel minder problemen met inrotting voor. Vroeger waren ze zo gek nog niet. Dat denk je trouwens regelmatig als monumentenwachter.

Vochtige muren
Als muren vochtig zijn, denken mensen vaak dat dit komt doordat water vanuit de grond omhoog kruipt in de gevel. Door de capillaire werking van met name oude, nogal poreuze soorten baksteen, treedt dit verschijnsel inderdaad incidenteel op. Maar in de meeste gevallen is er geen sprake van. Een gevel bestaat afwisselend uit een laag stenen en een laag metselspecie. De verharde specie vormt steeds weer een buffer voor het vocht om omhoog te trekken. Anders zou bij een gebouw dat in het water is gebouwd, door optrekkend vocht het water uit de goot moeten lopen!

De oorzaak van een vochtige muur is meestal niet dat het vocht optrekt, maar condensatie. Die begint meestal vlak boven de grond. Daar is de muur het koudst. Vocht uit de relatief warme lucht slaat hier neer op de muur en trekt er in. Als het beter weer wordt of als er wordt gestookt, treedt het vocht weer naar buiten. Dat gaat zo maar door. Hierdoor wordt de structuur van het stucwerk verzwakt, waardoor het gaat afbrokkelen. Met het vocht worden ook zouten uit de stenen en de mortel mee getransporteerd, die de schade aan het stucwerk nog vergroten.

Zink of koper?
Over water gesproken: door de jaren heb ik geleerd dat water op de gekste manieren zijn weg zoekt. Als je twee metalen platen of stroken bitumen een eindje over elkaar plaatst, kan het door de capillaire werking een heel eind omhoog kruipen en zo een lekkage veroorzaken.

Bij zinken goten in houten omtimmeringen zien we helaas nog steeds dat de platen zink iedere meter aan de voorboei worden gespijkerd. Door het zink op deze wijze ‘goed vast’ (maar feitelijk ‘fout vast’) te zetten, ontneem je het de mogelijkheid om uit te zetten en te krimpen. Hierdoor zal het zink na enige tijd scheuren. Vaak gebeurt dat op de soldering, maar als die solide is uitgevoerd, ook wel ernaast. Om dit probleem te voorkomen, moet zink met klangen worden vastgezet. Dat zijn op maat gemaakte beugels die de gootbekleding op zijn plaats houden, maar wel enige beweging toelaten.

Ook bij koperen goten kunnen er dingen mis gaan. Vooral de solderingen zorgen voor problemen. Toen in het verleden zinken bekleding werd vervangen door bekleding van koper, was nog niet bekend dat je dit materiaal niet met gewone soldeertin moet solderen. Organische zuren die afkomstig zijn uit de bladeren van bomen tasten het tin namelijk aan en vreten het op. Koper voor goten moet daarom worden gesoldeerd met hardsoldeer, maar dat gaat in de praktijk veel moeilijker. Bij een zinken goot is het tin in principe iets edeler dan het zink en daarom wordt het niet aangetast.

Hoewel koper in principe langer meegaat dan zink, heb ik alles overziende toch een voorkeur voor zink als gootbekleding. In de praktijk hebben we daar, mits goed aangebracht, veel minder problemen mee. Een bijkomend voordeel is dat zink veel minder in trek is bij ‘mensen met kromme vingers’.

Geen dakpannen tot diep in de goot
Een regelmatig terugkerend probleem is dat dakpannen te diep de goot in steken. Soms zelfs zo ver dat je niet eens in staat bent om het vuil goed uit de goot te halen. Natuurlijk moeten pannen iets oversteken, zodat druipwater (ook als het waait) netjes in de goot valt. Maar voldoende ruimte tussen de goot en de onderkant van de pannen heeft belangrijke voordelen. Het blad waait er veel gemakkelijker uit, met name wanneer de zetschotten zijn vervangen door expansiestukken.

actueel-jan-oldhof-1 actueel-jan-oldhof-2

 

actueel-jan-oldhof-3

Daardoor heb je minder last van zuren uit bladafval, die de gootbekleding aantasten. Daarnaast wordt het water gemakkelijker afgevoerd en is er minder kans op verstoppingen en dus lekkage.

Het is erg frustrerend als bij een dak- en gootrenovatie de aanbevelingen die al jaren in onze rapporten staan, worden genegeerd en de constructie weer net zo ongelukkig wordt uitgevoerd als voorheen. Helaas gebeurt dat nog te vaak.

Vensters en condens
Dan nog iets over schilderwerk bij vensters. Vooral bij enkel glas moet het schilderwerk aan de binnenzijde perfect aansluiten op het glas. Dat wil zeggen dat de verf het glas ongeveer een halve centimeter moet overlappen. Daarmee voorkom je dat condensvocht de sponning binnendringt. Dit vocht wil er namelijk ook weer uit en kan dan de verf aan de buitenzijde wegdrukken. Bij ramen ligt de oorzaak van schade aan het buitenschilderwerk vaak aan de binnenzijde.

Bij ramen met dubbele beglazing speelt een ander aandachtspunt. Dubbel glas wordt geplaatst op kurkblokjes. Hierdoor ontstaat tussen de onderkant van de ruit en de sponning een lange, smalle ruimte. Door condensatie kan hier vocht in komen. Als dat niet weg kan, kunnen verflagen gaan bladderen en kan hout gaan rotten. Daarom moeten de onderste glaslatten voorzien in een ventilatiemogelijkheid. Dit kan door er inkepingen in aan te brengen of door er gaatjes in te boren. Het is een eenvoudige maar essentiële maatregel, die helaas nog te vaak wordt vergeten.

Een monument behoeft geen botox
Dit was een greep uit de bouw- en onderhoudstechnische problemen die ik in mijn 25-jarige loopbaan als monumentenwachter ben tegengekomen. Veel schade had niet hoeven ontstaan als er eerder op vakkundige wijze was ingegrepen. Dat had veel ellende en kosten bespaard.

Maar gelukkig is het niet allemaal kommer en kwel. In het algemeen wordt het monumentenbestand in onze provincie met zorg onderhouden. Ik wil ook graag benadrukken dat het geen tien hoeft te zijn. Een zeven is ruim voldoende en wat mij betreft eigenlijk beter: aan een historisch gebouw mag je kunnen zien dat het oud is. Dat heb ik liever dan een gelikte replica. Je moet niet alle rimpeltjes met botox willen wegwerken. Bedenk ook dat het voorkomen van structurele schade belangrijker is dan het verfraaien van afzonderlijke onderdelen. Wat dat betreft is een ingerot kozijn minder erg dan een afgewaaide dakpan of een lekkende goot.”